Op het congres is zeer duidelijk naar voren
gekomen dat het woord emancipatie vaatbaar is voor verschillende betekenissen
en inhouden. Deze betekenissen en inhouden zijn afhankelijk van de context
waarin het wordt gebruikt. Meestal wordt emancipatie geassocieerd met de vrouw,
maar emancipatie heb je in verschillende domeinen/niveaus van de maatschappij.
Agnes Jongerius[1]
ziet emancipatie als zelfredzaamheid van de mens. Zij gaf aan dat de
emancipatie van de autochtone Nederlandse arbeider als zo goed is voltooid. De verschuivingen die plaats hebben gevonden in
de laatste jaren door deze emancipatie zijn vragen over de ecologische
omstandigheden die de gevolgen hiervan zijn. Bijvoorbeeld, de ruimte hebben om
meer te consumeren met als gevolg een grote impact op milieu: “De aarde kan het
op den duur niet meer aan”.
Ze gaf aan dat deeltijds werken voor vrouwen
geeft hun dezelfde rechten als vrouwen die een voltijds baan hebben, zoals
pensioen opbouwen en appelleren op de werkloosheid wet. Wel vind zij dat er geen doorbraak is voor wat betreft de zorgtaak verdeling. Maar deze deeltijdwerken kan leiden tot
kapitaal vernietiging. Zij geeft aan dat in Nederland te veel hoog opgeleide
vrouwen thuis zitten doordat de kinderopvang niet deugen en onbetaalbaar zijn.
Deze vrouwen blijven thuis omdat zij niet aan de gevraagde uren komen en deze
vrouwen beginnen onder hun educatie nivo
te werken
Deeltijds werken betekent ook geen hogere
positie kunnen bekleden. Er wordt op het gebied van kinderopvang behoorlijk
bezuinigd met als gevolg dat vrouwen die het niet kunnen betalen ontslag nemen.
Emancipatie van etnisch groepen baart haar zorgen. Werkeloosheid onder deze
groepen is hoog. Wel heb je vrouwen van deze groeperingen die wel doorschieten
naar een hogere opleiding. Dit geldt ook voor sommige mannen, maar
tegelijkertijd heb je veel “drop-outs”. Velen van deze groeperingen vechten heel hard om
iets te bereiken.
Deze etnische groeperingen, ze zijn erg nodig en die laten het ook blijken
op allerlei manieren: “wij zijn er, wen er aan. Ze laten van hun horen”. Maar ze moeten zichzelf uitvinden. Het
zichzelf vinden wordt in Nederland vaak van boven opgelegd. Er zijn veel
opgelegde emancipatie en paternalisatie in Nederland aanwezig die het proces
van emancipatie moeilijk maakt.
Politieke vorming
en de ontwikkeling van emancipatoire denken in Nederland
Politieke scholing en burgerschapsvorming zijn nog steeds de instrumenten van
emancipatoire verlangens. Maar ze worden ook tegelijkertijd argwanend bekeken door de tegenstanders. Men wil werken aan
betrokkenheid van burgers door Burgerschap competenties aan te leren via het
onderwijs. Aanleiding hiervan is de morele gedrag van burgers. Hierdoor is er
een bredere beleid ontwikkeld dat gericht was op maatschappij verandering. Dit
was vanaf de tweede wereldoorlog tot in de jaren tachtig. Dit is weer populair
geworden sinds het begin van de een en twintigste eeuw. Men probeert op grotere
schaal dan voorheen te werken aan meer
burgerlijke betrokkenheid. Het is niet
meer gericht op doorbreking van
vervreemding, vals bewustzijn en achterstelling van doelgroepen, maar gericht
op constructieve participatie binnen een maatschappij. Deze versterking komt
veeleer uit angsten over de verloedering
van de cohesie in de samenleving.
Migrante vrouwen in
het Nederlandse parlement
Het voeren van emancipatie in de tweede kamer
betekent politieke aandacht voor vrouwen in het parlement met name de migrante
vrouwen met accent op de moslim vrouwen. Deze migrante vrouwen worden
gedefinieerd als volgt: vrouwen die als probleem worden gezien, de niet
westerse allochtonen. Er komen meer en meer migrante vrouwen op
partijlijsten, en de vraag luidt, hoeveel migrante vrouwen worden gekozen voor de tweede
kamer en in hoeverre komen deze vrouwen aan het woord? Wie claimt de belangen van deze vrouwen te
presenteren en hoe kunnen we veranderingen over tijd observeren? Wie dient vragen in over vrouwen in de tweede kamer, zijn het
alleen de allochtone vrouwen, allochtone mannen of ook de autochtone vrouwen en
mannen?
De theorie geeft aan twee representatie. Descriptieve
representatie: aantal vrouwen aanwezig in het parlement. En substantieve in
hoeverre belangen van vrouwen worden vertegenwoordigd, ongeacht gender. Er
bestaat een assumptie dat migrante vrouwen alleen belangen van migranten
behartigen.
De gemaakte analyse is over de vijf laatste
perioden ziet als volgt uit: Van 1994
naar 1998 was alleen 1 migrante vrouw, 1998 naar 2001 had je
11 migrante vrouwen in de tweede kamer.
In 1998,
97% van alle migranten in de
tweede kamer waren vrouwen alhoewel vrouwen slecht worden vertegenwoordig in de
hele tweede kamer. De meeste van deze vrouwen komen van linkse partijen.
Substantieve representatie: In 2000 zijn de
eerste vragen gesteld v.w.b. migrante vrouwen.
In de parlementaire zittingen in 2003 en
2006 zijn de meeste vragen gesteld over
migrante vrouwen. Over de jaren heen zijn de meeste ingediende vragen gekomen van linkse
partijen. Zeer opvallend is dat de laatste tijd veel vragen worden ingediend
door de rechtse partijen.
Vragen van migrante vrouwen over migrante
vrouwen is de laatste perioden gestegen sinds 2003. Vragen van zowel linkse en
rechtse partijen gaan meestal over de onderscheid tussen mannen en vrouwen
binnen hun gemeenschap, met name binnen
de islam. Rechtse partijen keren zich tegen de verhouding man-vrouw,
bijvoorbeeld gemeentes die aparte loketten hebben voor vrouwen en mannen. Linkse partijen vragen
meer naar positie van de vrouwen, haar sociaaleconomisch omstandigheid en vragen om de plicht die de overheid heeft om deze
migrante vrouwen te helpen.
Vragen van migrante vrouwen in de tweede kamer
worden veel meer gesteld over migrante vrouwen dan niet migrante vrouwen. Veel
vragen worden vragen gesteld over de Islam m.n. polygamie en vragen over
problemen die de vrouwen in de samenleving tegen komen. Vrouwen stellen geen vragen
over hun eigen etnische achtergrond.
Profiel van deze vrouwen zijn: Eerst generatie
vrouwen, hoogopgeleid en zijn van linkse partijen. In contrast met substantieve
representatie: tot 2006 vooral linkse vrouwen claimen de belangen. Vanaf 2006 zijn
er drie belangrijke veranderingen opgetreden:
1. Rechtse partijen gaan meer vragen stellen
2. Mannen gaan ook meer vragen stellen
3. Meer vrouwen gaan in debat met mannen
Uitsluitend Mannen
2011- 2012
Deze presentatie betreft een onderzoek naar het verloop van emancipatie
beleid voor mannen van de laatste jaren.
Onderzocht wordt: Hoe wordt de emancipatie van
mannen vorm wordt gegeven in de projecten voor mannenemancipatie en hoe relateert deze vormgeving aan discours
over emancipatie en integratie in overheidbeleid.
Deze projecten (23) hebben als doel om een specifieke groep mannen te
emanciperen. Het betreft laag geschoolde, geïsoleerde mannen in Nederland, autochtone
en allochtone mannen, met accent is wel op de laatstgenoemde.
Interventies nemen plaats via gespreksgroepen en op individueel nivo. Het
project houdt in het aanleren van competenties, mentaliteit en
gedragsverandering t.a.v.:
1. Werk
en vrijwillig werk
2. Vaderschap
3. Mannelijke identiteit en genderrollen.
Deze punten komen zelden voor op de politieke
agenda in vergelijking met bijvoorbeeld homosexualiteit. Opvallend is de enorme
belangstelling voor vaderschap. De rol van de vader in het gezin staat centraal
in deze projecten. Deze projecten zijn ontstaan doordat een van de grootste obstakel/belemmering
van integratie, participatie en emancipatie processen bij de migrante vrouwen
is gebleken hun mannen/jongens te zijn. Migrante vrouwen hebben deze
belemmeringen aangekaart. Om dit proces
te verhelpen en te versnellen moesten de
migrante mannen betrokken worden bij de
emancipatie. Wat de migrante vrouwen aankaarten werd gestaafd door
verschillende onderzoekingen: de tweede generatie migrante mannen denken conservatiever,
zijn traditioneler dan de tweede generatie migrante vrouwen, m.n. de rol
verdeling tussen man en vrouw. De emancipatie van de man is cruciaal om de
emancipatie van de vrouw te bewerkstelligen, emancipatie van de vaders en van
hun broers. In gesprekken met die mannen geven een grote groep aan, dat ze zich
in een kwetsbare en isoleerde positie bevinden en tekort schieten vanwege hun
maatschappelijke positie wat leidt door druk in het gezin. De emancipatoire
voortgang van hun vrouw en hun dochters zien zij als een bedreiging.
Valkuilen en
springplanken in het onderwijs
Vergelijkende onderzoek naar
onderwijsprestaties van de tweede generatie Turkse jongeren in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Deze
generatie en de derde generatie zijn cruciaal voor de toekomst van de grote
steden v.w.b. de arbeidsmarkt en de economie. Deze generaties gaan de steden
erven. Dit betekent dat er een groeiende besef is dat de toekomst van de grote
steden in Nederland nauw verbonden zijn
met de integratie van de tweede generatie. Dit onderzoek gaat niet om
het waarom het slecht gaat met migrante in het onderwijs, maar waarom werkt ene
nationale integratie context beter dan de andere. De respondenten waren alleen
jongeren met laaggeschoolde Turkse ouders.
Verschillen
tussen de genoemde landen worden verklaard via de Institutionele
arrangementen: voorschool/kleuterschool, crèche, welk leeftijd gaan de kinderen
naar school, contacturen op de basisschool, welk moment wordt geselecteerd, en
is de systeem toelaatbaar. Deze factoren (variabelen) bepalen de verschillen.
De instroom van Turkse tweede generatie
jongeren in het hoger onderwijs in Nederland in vergelijking tot de 2 bovengenoemde
landen zit Nederland in de middenmoot. In Frankrijk stroomt de helft van de
Turkse tweede generatie jongeren het hoger onderwijs in en in Duitsland is dat
nog minder dan 1 op de 10 jongeren.
De relatief lage instroom in Nederland in
academische vooropleiding in vergelijking met andere landen kan verklaard
worden door een combinatie van een
latere start in het onderwijs en een relatief vroege selectie voor het
secundaire onderwijs. In Nederland zit
er gemiddeld acht jaar tussen de start en de selectie en in Frankrijk is
dit gemiddeld 12 jaar. In Nederland beginnen de tweede Turkse generatie
jongeren een jaar later met het leren van de taal in een educatieve omgeving
dan in Frankrijk en hebben zij voor de selectie drie jaar korter om een
aanvankelijk leerachterstand in te halen. Dit vertaalt zich zichtbaar in een
lagere instroom in academische vooropleidingen. De schoolverlaters en de groep
die goed doet in het onderwijs in Nederland
is even groot. Deze polarisatie is kenmerkend in Nederland.
Vele jongeren van de tweede Turkse generatie
in Duitsland zijn niet naar de kleuterschool, voorschool of crèche zijn
geweest. De taal Duits wordt op een
latere tijdstip aangeleerd in vergelijking met Frankrijk. De kinderen gaan halve dagen naar school. Duitsland
is het land met de laagste contacturen. De selectie moment neemt plaats tussen
de 10 en de 12 jaar. Kleine beperkte tijd voordat de selectie plaatsvindt naar
het secundaire onderwijs. Hierdoor heb je veel uitval van deze jongeren In het
secundaire onderwijs.
In Frankrijk zijn 90% van alle respondenten vanaf hun 2de
jaar naar de kleuterschool en leren de taal (Frans) op hele jonge leeftijd en
de selectie moment is pas op de 15 jarige leeftijd.
Nederland zit tussen in. Naar voorschool/crèche
is een keuze. Ze gaan wel naar de kleuter op 4 jarige leeftijd en gaan hele
dagen naar school. Ze halen via primaire onderwijs wat in van de taal en andere
gebieden, maar niet volledig. Maar de selectie neemt vroeg plaats op 12 jarige
leeftijd, de meesten gaan hierdoor naar de VMBO. Maar de doorlaatbaarheid van
het Nederlandse systeem geeft deze jongeren nogmaals een kans om toch door te
stromen. Van VMBO naar HAVO naar HBO of VMBO naar MBO naar HBO, de lange
indirecte route. Dit is uniek voor Nederland. De VMBO is de plek waar falen en
succes wordt bepaald voor allochtonen.
Paternalistische
Moeders. (Inburger beleid en praktijk)
De focus hier is de emancipatie van de
migrante vrouwen maar tegelijkertijd de focus op moederschap zowel in beleid
als in de praktijk.
De paradox v.w.b. de emancipatie van migrante
vrouwen ligt in emancipatie van gemeenschap, familie, echtgenoten, en dat de
vrouw autonomer moeten zijn in al deze verbanden en anderzijds worden zij
aangesproken op precies hun rol binnen
die verbanden, hun rol als moeder. Hoe gaat dit samen. Twee verklaringen
hiervoor:
1. Enerzijds een specifieke Nederlandse moederschap
ideologie die verschilt van praktijken in Nederland. Belangrijke kenmerken
enerzijds dat zorg voor gezin en zorg
voor kinderen zelf in het gezin geregeld dient te worden: zorg wordt niet
uitbesteed. Anderzijds dat de moeder in dat gezin van autonomie geniet. Moeder
is in het huishouden de baas.
2. Traditie van paternalisme. Deze heeft de laatste jaren nodig kritiek gekregen. In de
laatste 70 jaren was de focus op de autonome zelfontplooiing. Hieruit kwam twee gedachten voort:
1. Gender gelijkheid betekent
helemaal niet perse een gelijke
verdeling van arbeid en zorg. Gender gelijkheid kan betekenen als autonome
moeder baas in huis, en thuis zit en man verdient het geld buitenshuis, was in Nederland een acceptabel idee van
emancipatie van autonomie.
2. Paradox van paternalisme: Vrouwen vertellen hoe zij zich moeten
emanciperen. Specifieke etnische groepen
waarvan gevonden worden dat ze niet autonoom genoeg zijn, autonomie van hun
eisen.
Migrante vrouwen worden geconfronteerd met
inburger beleid om te kunnen behoren tot de Nederlandse maatschappij. De vraag is en blijft: is deze paternalisatie wel emancipatie?
Merviné Kock & Paula Kibbelaar
No comments:
Post a Comment